Mountainbike en wielren Woordenboek

Het mountainbiken en wielrennen zijn sporten waar veel gebruik wordt gemaakt van bepaalde terminologie tussen rijders. Dit is soms best lastig wanneer je een term niet weet. Al helemaal voor de beginnende rijder. Daarom hebben wij al de verschillende termen op een rij gezet om je een hand te helpen. Mochten er nog veel gebruikte termijn uit deze lijst missen laat het ons weten!

mountainbike-en-wielren-woordenboek-fietsportaal

Mountainbike begrippen

A

All mountain: Ook wel trailbike genoemd. Een allround mountainbike die geschikt is voor elk terrein. Van cross country tot downhill.

ATB: All Terrein Bike. Dit is een synoniem en de oude roepnaam voor mountainbikes.

Attack mode: Is een bepaalde lichaamshouding. Je armen en knieën zijn licht gebogen, je kijkt naar voren en hebt geen druk op het stuur. Ter voorbereiding van hindernissen. 

B

Berm: Kombocht.

Bikepark: Terrein met één of meer parcoursen die voorzien zijn van aangelegde hindernissen zoals, jumps, drops en bermen. 

Boost: Nieuwe norm voor de inbouwbreedte van mountainbike wielen. Voor: 100 mm en achter: 148 mm. Volt non-boost en quick release op met inbouwbreedtes met achtereenvolgens 110 en 142 mm en 100 en 135 mm.

Braap: Het geluid van de noppenbanden bij het maken van een bocht. 

Bunnyhop: Zelf springen met de fiets. Engelse bunnyhop: beide wielen tegelijkertijd omhoog trekken. Americaanse bunnyhop: eerst het voorwiel omhoog trekken en daarna het achterwiel omhoog.

Burp: Een tubeless buitenband die loskomt van de velg en daarbij lucht verliest.

BWR: Boswielrenner, een racefietser op een mountainbike.

C

Chainsuck: Wanneer de ketting blijft hangen aan het tandblad en daardoor vastslaat tussen de kettingbladen en de liggende achtervork, waardoor het frame kan beschadigen. 

Clipless: Je voeten vast in de klikpedalen.

Crank: Het verbindingsstuk tussen je trapper en de trapas.

Cross country bike: Soort mountainbike die ontworpen is voor snelheid. Wordt vooral gebruikt voor klimmen en afdalingen zonder ruig terrein. 

D

Dailed: Is een begrip dat gebruikt wordt voor fietsen die perfect afgesteld zijn of wanneer een techniek perfect wordt uitgevoerd. 

Downhill: De meeste extreme vorm van mountainbiken waarbij de rijder zo snel mogelijk de berg af moet rijden. Wedstrijden duren maximaal maar enkele minuten.

Downhill mountainbike: De soort mountainbike die je gebruikt voor downhill parcours en wedstrijden. Met deze fietsen rijdt je niet bergopwaartst. Veerweg van 200 mm of meer. 

Drop: Een hoogteverschil in het parcours waar je over het algemeen met snelheid vanaf rijdt.

Dropper: Zadelpen die je tijdens het fietsen in hoogte kan veranderen.

Dubbel: Een aandrijfsysteem met twee tandwielen voor. 

E

Endo: Remmend op het voorwiel rijden, wordt ook wel een stoppie genoemd.

Enduro: Sport waarbij je rijdt over moeilijk terrein. Gericht op technische vaardigheid en snelheid. Je fiets hierbij van segment naar segment. 

Enduro bike: Soort mountainbike die je gebruikt bij endurowedstrijden. Zowel geschikt voor steile afdalingen met hindernissen, maar ook te gebruiken voor bergopwaarts fietsen. Veerweg rond de 160 mm.

F

Fat front: Mountainbike die een plus size of fatbike voorband heeft. 

Fatbike: Mountainbike met hele dikke banden vanaf 3.6 inch breedte. Wordt ook wel Fattie genoemd.

Fattie: Mountainbike met hele dikke banden vanaf 3.6 inch breedte. Wordt ook wel Fatbike genoemd.

Feathering: Het gedoseerd remmen. Ook wel Modulating genoemd.

Flowtrack: Soepel maar uitdagend mountainbikepad waarbij je in een soort ‘flow’ rijdt. 

Flowy: Soepel maar uitdagend om te rijden. Is het tegenovergestelde van gnarly.

FM: Fietsenmaker.

Four-cross: Zo snel mogelijk tegen drie andere rijders met mountainbikes een aflopend bmx-achtig parcours afleggen. De wedstrijden duren enkele minuten.

Freeride: Is het rijden voor de lol zonder wedstrijd element.

Fullface helmet: Een mountainbike helm die ook het achterhoofd en de kin beschermt. Lijkt veel op een motorcross helm. 

Fully: Mountainbike die voorzien is van zowel voor- als achtervering.

G

Gnarly: Uitdagend, ruig en technisch. Gnarly terrein vereist in tegenstelling tot flowy technische vaardigheden en concentratie. 

Granny: Kleinste tandblad aan de voorzijde.

H

Hardtail: Mountainbike zonder achtervering, met voorvering. 

J

Jump: Springen met de fiets. Vaak lanceer je jezelf door middel van een schans of ‘ramp’.

K

Kombocht: Bocht die een verhoging aan de buitenzijde heeft.

L

LBS: Local Bike Shop, ofwel een lokale fietsenwinkel.

Linkage: DE scharnier in het veersysteem. Vaak bij de achtervering. 

LTHT: Long Travel HardTail, een hardtail met een vork van 150 mm of meer.

M

Manual: Op het achterwiel rijden zonder te trappen of op het zadel te zitten.

Marathon: Een wedstrijd waarbij grote afstanden en veel hoogtemeters worden afgelegd. Draait vooral om de snelheid.

Modulating: Modulating The Brakes. Is het controleren van je rem.

MTB: Mountainbike.

N

Narrow Wide: Voorblad waarbij dikke met dunne tandwielen worden afgewisseld.

Neutral position: Een lichaamspositie waarbij je staat op de pedalen en je armen en knieën gebogen houdt. 

Northshore: Een vlonder waarbij je verhoogd van de grond overheen rijdt.

O

Off-camber: Een bocht die naar de buitenkant afloopt.

One by: Een aandrijfsysteem met een tandwiel.

OTB: Over The Bar, een ongeluk waarbij je over het stuur heen gelanceerd wordt.

P

Pinch Flat: Lek in de band door de beknelling tussen de band en de velg. Wordt ook wel snakebite genoemd.

Pinned: Wanneer je een gedeelte technisch foutloos en zo snel mogelijk gereden.

Plus bike: Mountainbike die banden heeft tussen de 2.6 en 3.5 inch.

Preload: Druk geven op de trappers en het stuur waardoor de vering en banden ingedrukt worden. Dit zorgt voor een boost bij een bunnyhop, jump of pump.

Pumping: Techniek waarbij je de fiets heuvelop omhoog trekt en de fiets heuvelaf naar beneden duwt. Hierdoor krijg je meer snelheid. 

Pumptrack: Parcours waarbij heuvels en bochten geoptimaliseerd zijn voor de pumptechniek. Je kan hier vaak rondrijden zonder te trappen. 

R

Rad: Afkorting van ‘radical’. Iets wat uitzonderlijk goed bevalt.

Railing: Een bocht heel snel nemen.

Reach: De horizontale afstand tussen het midden van de trapas en het midden van de stuurpen. Ook wel stack genoemd.

Rebound: Het terugveren van de vering. Je kan de rebound instellen om te bepalen hoe snel de voor- en achtervering terugveerd.

Rigid: Ongeveerd.

Riser bar: De handvatten van het stuur zitten hoger dan het midden van het stuur.

Rockgarden: Hindernis in de vorm van een stenenveld.

Roller coaster: Een achtbaan van mountainbike parcours.

S

Sag: De mate waarin de vering door het lichaamsgewicht indeukt. Dit meet je in procenten.

Schralping: Zonder te remmen slippend door de bocht gaan.

Schrub: Sprong waarbij je de hoogte beperken zonder snelheid te verminderen.

Sessioning: Meerdere keren achter elkaar een technische manoeuvre oefenen of hindernis nemen. 

Shred: Is een werkwoord wat inhoud dat je bijzonder goed en snel rijd met veel plezier.

Singlespeed: Een mountainbike zonder versnellingen.

Singletrack: Een smal, dun pad waar je niet met zijn tweeën naast elkaar kan fietsen. 

Skinny: Balk of stam, waarover je in de lengte rijdt.

Slack: Een stuuras die extra schuin staat waardoor de wielen verder uit elkaar staan en voor extra stabiliteit zorgt.

Snakebite: Lek door de beknelling tussen de band en de velg. Ook wel een Pinch flat.

Softtail: Achtervering waarbij de liggende achtervork buigt.

Squashing: Een sprong of een drop zo laag mogelijk nemen. 

Stack: Verticale hoogteverschil tussen de top van de stuurbuis en het midden van de trapas.

Standover: Hoogte van het middelpunt van de zitbuis.  Standover clearance: Ruimte tussen zitbuis en kruis, staand over de fiets.

Star: Zonder vering.

Steekas: Een uitneembare wielas die in het frame of vork geschroefd wordt. 

Stoked: Wanneer je enthousiast bent over het nemen van bijvoorbeeld een hindernis of een parcours.

Stoppie: Remmend op het voorwiel rijden.

Switchback: Een haarspeldbocht.

T

Taco: Een verbogen wiel in de vorm van een taco.

Tapered: Wanneer het onderste deel van de stuurbuis breder is dan het bovenste deel.

Trackstand: Stil staan met  de fiets met je voeten nog op de pedalen.

Trail: Mountainbikepad.

Trail bike: Mountainbike geschikt voor ruige afdalingen en redelijk klimwerk. Vaak voorzien van een veerweg rond de 140 mm.

Trail respect: Het vermijden van paden onder extreem droge of natte periodes of de grond te sparen.

TTF: Technical Trail Feature. Vaak een zelf gemaakte hindernis van hout op een parcours.

Tubeless: Een mountainbike band zonder binnenband gevuld met latex als afdichtingsvloeistof. 

V

Vignet: Een toegangsbewijs voor een mountainbikeroute. Is op een deel van de Nederlandse parcours verplicht.

W

Wallride: Een verticale bocht nemen.

Wheelie: Op het achterwiel fietsen terwijl aan het trappen bent en in het zadel zit.

Whip: Sprong met een zijdelingse zwaai van het achterwiel. 

X

XC: Cross Country

Wielren begrippen

A

Aanklampen: Aansluiten bij renners die voor je rijden.

Aanzetten: Versnellen.

Aan het elastiek: Een renner die steeds moet lossen van het peloton bij tempo versnellingen.

Afdraaien: Een renner die zich kapot fietst in dienst van een andere renner, met opoffering van zijn eigen kansen.

Afloper: Een band die langzaam leeg loopt.

Afstoppen: De doorgang belemmeren. Het afstoppen van een peloton door langzaam voor het peloton te rijden om een ploeggenoot in de kopgroep te houden.

Afzakken: Meer naar achter in het peloton laten zakken.

B

Barrage: Wanneer de afstand tussen het peloton en de volgauto’s achter de kopgroep te klein is geworden, moeten de volgauto’s langs de kant wachten. 

Bezemwagen: Volgauto’s voor uitvallers.

Blokkeren: Opeens niet meer vooruit kunnen.

Bonificatie: Extra beloning in punten of tijdvermindering bij tussensprints en de eerste bij aankomst.

Boom: Een rijder test wie hem kan volgen en wie moet lossen.

Breken: Peloton dat in een of meerdere stukken uiteenvalt.

Bus: Groep van renners die elkaar opzoekt in zware bergetappes om niet als eenling te finishen.

C

Cadans: In het juiste ritme rijden.

Ceremonie Protocollaire: De huldiging van renners na de wedstrijd.

Chasse Patates: Tussen wal en schip zitten. Je rijdt als eenling tussen de kopgroep en het peloton.

D

Dans: Met name bergop aan kop rijden.

Demarreren: Wegsprinten uit het peloton om voorsprong te nemen.

Derde bal: Een steenpuist op het zitvlak.

De deur dicht doen: Het passeren van andere renners ontnemen.

Duivels: Een maximale inspanning verichten.

E

Erop en erover: De koploper inhalen en direct eroverheen gaan.

F

Freewheelen: Fiets laten doorlopen, zonder te trappen.

G

Gelost: Het peloton niet meer kunnen volgen.

Geparkeerd staan: Nauwelijks nog vooruit komen.

Gesoigneerd: Er verzorgd uitzien.

Grote molen / grote mes opzetten: Een zwaar verzet rijden.

H

Harken: Persoon die lelijk rijdt, maar wel zijn uiterste best doet. 

Hongerklop: Tijdens de wedstrijd plotseling geen energie door gebrek aan voedsel.

I

In het rood rijden: Constant het maximale van je kunnen geven.

In de beugels: Diep onderin het stuurbocht rijden.

In het wiel blijven zitten: Achter een andere renner blijven.

J

Jagen: Achter de koplopers aanzitten.

K

Koers hard maken: Voor de aanval kiezen in de wedstrijd.

Kermiskoers / Criterium: Wedstrijd op een parcours tussen de 1 en 3 kilometer.

Klasbak: Renner met veel talent.

Klever (Profiteur): Iemand die alleen maar in andermans wiel blijft hangen en zelf geen kopwerk verricht.

Koffiemolen: Op een zeer kleine versnelling rijden.

Kop over kop: Op een vlotte manier het kopwerk van elkaar overnemen.

Kuitenbijter: Een duivelse klim in het parcours.

Kwak geven: Iemand een duw geven.

L

Linkeballen: Het weigeren om kopwerk te doen.

Lossen: Het tempo niet aan kunnen.

M

Man met de hamer: Plotselingen oververmoeidheid en/of morele inzinking. 

O

Oortje: Je communicatiemiddel met ploegleider. 

Op de kant rijden: Op de meest rechtse of linkse kant van de weg rijden.

Op de kant zetten: Iedereen achter elkaar op de meest rechter of linker kant van de weg rijden zonder elkaar het voordeel te geven uit de wind te rijden. 

P

Pap in de benen: Slap gevoel in de benen.

Plakken: Steeds in iemands wiel blijven hangen.

Plakker: Eem renner die weinig kopwerk doet.

R

Ravitaillering: Plek waar renners bevoorraad mogen worden.

Recupereren: Herstellen en weer op krachten komen.

Reserve: Rijdt mee maar spaart zijn krachten.

Rijden als een krant: Niet goed rijden. 

S

Slag gemist: Renner die niet in de kopgroep zit.

Spel is op de wagen: De strijd barst los.

Springen: Versnelling maken om vanuit het peloton naar de kopgroep te komen.

Spurten: Sprinten.

Stalen ros: Fiets.

Stoempen: Hard rijden en zonder techniek hard op de pedalen trappen.

Sprinten als een strijkijzer: Niet goed kunnen sprinten.

T

Tandje erbij: Een versnelling zwaarder gaan rijden.

Tandje lichter: Een versnelling lichter gaan rijden.

Telefoneren: Een renner die een demarrage plaatst, maar dat duidelijk laat zien door zijn houding en bewegingen.

Terug halen: Achter een ontsnapte renner aangaan en inhalen.

Treintje: Een groep renners van dezelfde groep die achter elkaar rijden. Vaak in de aanloop van een sprint.

U

Uit de wielen rijden: Een renner die zo hard rijdt dat andere hem niet meer kunnen volgen.

V

Van voren rijden: actief meedoen aan de wedstrijd.

Vast klampen: Vast blijven hangen achter een andere renner.

Verbrokkeld peloton: Een uiteengeslagen peloton.

Vierkant door de bocht: Niet goed kunnen sturen.

Vanuit het wiel: Een sprint vanuit de tweede of derde positie.

W

Waaier: Een groep die in formatie rijdt om elke rijder zoveel mogelijk windvoordeel te geven.

Wegkapitein: Niet de kopman van de ploeg, maar wel een ervaren renner die de ploegleider ondersteunt. 

Wielsteken: Het wiel verwisselen.

Z

Zit: Je zithouding op de fiets.

Zwieper: Een onverwachtse beweging waardoor andere renners plotseling moeten uitwijken.

Overige fiets begrippen

B

Butsmuts: Helm.

E

E-bike plaag / E-bike maffia: Overlast van ouderen op de e-bike.

F

Fietswetenschapper: Een rijder die meer bezig is met Excel dan met fietsen. 

G

Gatenkaascassette: Cassette met enorm gaten.

Glijbaan: Zadel waarbij het punt omlaag staat.

Grammenjager: Rijder die geobsedeerd is met het gewicht van zijn uitrusting. 

K

Karton: Een andere naam voor carbon fiber.

Klimrek: Frames die groter zijn dan maat 58. Ook wel dranghek genoemd.

Knapzak: Een enorme zadeltas.

Kreukelzone: Rare bochten of buigingen in buizen van het frame.

O

Opageometrie: Fiets met lange balhoofdbuis.

P

Pekelfiets: Winterfiets.

Pizza: Krans groter dan 28.

Profkopie: Een rijder die in alles (frame, kleding, enz.) een prof nadoet. 

S

Skischans: Zadel met de punt omhoog.

Sloffen: Fietsschoenen.

T

Toren van Pisa: Meer dan 2.5 cm spacers onder je stuurpen.

Stef avatar

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *